Eenbenig springen, eenbenig landen diagonaal | |
beginpositie | eindpositie |
De patiënt staat op 1 been met de knie in lichte flexie. Het bovenlichaam in vorlager en de armen langs het lichaam. Het onbelaste been is net zoals het belaste been licht geflecteerd. | De patiënt landt op hetzelfde been waarmee wordt gesprongen. De uitgangshoudingen van beide benen is gelijk aan de beginpositie. Het bovenlichaam is in vorlager en beide armen zijn in anteflectie en de elle bogen geflecteerd. |
bewegingsverloop | De patiënt springt diagonaal. Om te kunnen springen volgt een concentrisch versnellen, een zweeffase en een excentrisch remmende activiteit van de musculatuur. |
doelgroepen | Deze oefening kan worden toegepast bij patiënten met enkel-, knie-, heup- en wervelkolomklachten. |
doelen | Deze oefening kan verschillende doelen nastreven:
· Als revalidatie oefening voor klachten aan de onderste extremiteit of de wervelkolom · Preventie van klachten · Als vorm van veelzijdig doelgerichte krachttraining |
Waar op te letten | Belangrijk bij het uitvoeren van deze oefening is:
Dat de fysiologische voorwaarden in het aangedane gewricht aanwezig zijn; geen ontstekingsverschijnselen in het gewricht. De patiënt in staat is eenbenige low impact oefeningen goed uit te kunnen voeren (bijvoorbeeld step up en step down). Dat er een goede warming heeft plaatsgevonden voordat er wordt begonnen met het coördinatieve sprong ABC. Dat de patiënt voldoende vertrouwen heeft om eenbenig te kunnen springen en landen. Dat de patiënt in staat is bij de landing binnen drie seconden stabiel kan staan. Dat de objectieve kwaliteitscriteria van de oefening kloppen; juist bewegingsverloop, bewegingsritme, en uitgangshouding. |